Exitstrategie: een kwestie van doen, denken en delen

Vorig jaar nog rekende Sara Kinsbergen uit dat particuliere initiatieven die stopten zo’n 18 jaar actief geweest waren. In haar onderzoek somt ze meerdere exit-redenen op. Het wegvallen van de oprichter, het bereiken van het doel en gebrek aan tijd en geld waren de meest voorkomende oorzaken. Martje Nooij ging een stapje verder en onderzocht de exitstrategie van 9 PI’s die willen stoppen of actief waren in Zuid-Afrika. Daarbij ontdekte ze dat PI vanuit drie modi operandi handelen: doen, denken en delen en dat dat handelingsrepertoire invloed op de duurzaamheid van de interventies heeft. Yvonne van Driel las de scriptie en leerde veel.

Voor haar masterthesis voor de opleiding Strategisch Management in de Non-profit Sector op de Universiteit Utrecht sprak Martje Nooij met bestuurders van 9 PI’s die hun activiteiten in Zuid-Afrika beëindigd hadden of wilden stoppen. Zij wilde een antwoord vinden op de vraag: Welke betekenis heeft het handelingsrepertoire van PI’s die actief zijn geweest in Zuid-Afrika voor hun interventies en exitstrategie, in relatie tot duurzame ontwikkeling?

Een exitstrategie kan gedefinieerd worden als het zorgen voor blijvende waarde ná de interventie, ofwel een duurzame verankering van ontwikkelingsresultaten. Volgens eerder onderzoek blijkt de combinatie van toekomstgerichtheid, lokale context en netwerken tot een duurzaam resultaat te kunnen leiden.

Doe-het-zelver imago
De resultaten van deze gevalsstudie lijken te bevestigen dat het doe-het-zelver imago van PI’s een verouderd beeld geeft en dat er veel “hoogwaardige” PI’s zijn, die bijdragen aan verbetering van de levensomstandigheden van mensen “op een klein plekje in die wereld”. Dat betekent echter niet dat problemen zoals aanbodgestuurd werken, een top-down aanpak, weinig contextkennis en gebrek aan duurzaamheid niet herkenbaar zouden zijn. Maar de werkelijkheid is meervoudig, want PI’s lijken behalve doe-het-zelvers ook zakelijk ingestelde financiers te zijn en tevens toekomstgerichte coaches en netwerkers. Daarmee ontdekte Nooij dat PI’s drie modi operandi in hun handelingsrepertoire lijken te hebben: doen, denken en delen. En de vaak afwisselende inzet van dit handelingsrepertoire lijkt niet alleen effect te hebben op de duurzaamheid van hun interventies, ofwel hun nalatenschap, maar ook op hun exit.

Doen, denken en delen
Als de PI de partnerorganisatie taken uit handen nemen, spullen geven en verdelen of stukken voor de partner schrijven, doen ze dat vanuit de doen-modus. PI’s in de doen-modus steken tijd en energie in ontwikkelingswerk omdat ze vinden dat het beter kan en moet. In de denken-modus-operandi ligt de focus op het verkrijgen en verstrekken van financiële middelen. PI’s dringen dan bij hun partnerorganisaties er op aan om met ideeën en voorstellen te komen. Tenslotte werken PI’s als zij bemiddelen, ontwikkelen, matchen en lobbyen vanuit de delen-modus. In deze modus wordt in mogelijkheden gedacht: het PI biedt aan, maar laat het verder open. De keus is aan de partnerorganisatie, want het uitgangspunt is gelijkwaardigheid.

‘In de metafoor ‘geef ze een vis of leer ze vissen’ geeft een PI in de doen-modus een vis (bouwen, graven en spullen verdelen), in de denken-modus een hengel (financiering) en in de delen-modus assisteert een PI met vismethoden en -technieken (coachen, matchen en lobbyen). In die metafoor is zowel vis nodig om in leven te blijven, terwijl de hengel nodig is om zelf aan de slag te gaan, geholpen door kennis van vismethoden en vistechnieken.’

De ‘dominante d’
Hoewel voor vrijwel alle PI’s voorbeelden van de drie modi operandi konden worden gevonden, lijkt er sprake van een accent: een ‘dominante d’. Het ene PI lijkt vaker te handelen vanuit de doen-modus en het andere vaker vanuit de denken of de delen-modus. Hierbij lijkt op te vallen dat vaker vanuit interne oriëntatie dan vanuit externe oriëntatie gehandeld wordt. Er kon echter geen relatie gevonden worden tussen toepassing van de verschillende modi operandi en leeftijd en/of ervarenheid van het PI.

Verzelfstandiging
Nooij concludeert dat de drie modi operandi allemaal een functie lijken te hebben en als ze in de juiste mix worden toegepast, zouden ze elkaar kunnen versterken door de modus operandi af te stemmen op de situatie, waarbij de ‘waartoe-zijn-wij-op-aarde’ vraag (namelijk bijdragen aan een betere wereld) niet uit het oog mag worden verloren. Dat doel lijkt het beste gediend als de belangen van de partnerorganisatie c.q. van de lokale bevolking voorop worden gesteld. Met andere woorden: voor duurzame resultaten moet de rol van interne drijfveren (zoals persoonlijke motivatie, donorwensen) beperkt blijven. Daarentegen moet de rol van externe drijfveren (lokale partner, doelgroep/lokale bevolking) meer aandacht krijgen. Want hoe meer stem de mensen ‘daar’ hebben, hoe groter de mate van lokaal eigenaarschap.

Voor een goede exit is verzelfstandiging van de lokale partner dus belangrijk. Of zoals Nooij het samenvat: ‘Uit dit onderzoek komt naar voren dat bevordering van lokale operationele capaciteit de duurzaamste resultaten zal opleveren.’

M.G. Nooij: Is een goede exitstrategie het halve werk? Nederlandse Particuliere Initiatieven, hun interventies en hun exit-strategie in relatie tot duurzaamheid: een kwestie van doen, denken en delen (Universiteit Utrecht 2018)

U kunt dit onderzoek aanvragen via het contactformulier van Stichting Projecten Zuid-Afrika.

Martje Nooij is secretaris van Partin-lid Stichting Projecten Zuid-Afrika.