Professor Sara Kinsbergen: ‘Particuliere initiatieven zijn geen eendagsvliegen’

Sara Kinsbergen is per juli 2023 benoemd tot bijzonder hoogleraar op het gebied van de rol van burgers in duurzame ontwikkeling aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Tot stand gekomen in samenwerking tussen het Radboud Centrum Sociale Wetenschappen, de afdeling Culturele Antropologie en Ontwikkelingsstudies (CAOS) en Wilde Ganzen. Bovendien is ze lid van de permanente commissie ontwikkelingssamenwerking van de Adviesraad Internationale Vraagstukken voor de regering. Dat was genoeg reden genoeg voor Petra Hoogerwerf, hoofdredacteur van Vakblad fondsenwerving, om haar te interviewen over haar onderzoek naar particuliere initiatieven die actief zijn in het buitenland. We zijn blij dat we dit interview integraal mogen overnemen. 

Wilde je vroeger al hoogleraar worden?
‘Nee, daar heb ik nooit van gedroomd. Ik was wel jong bezig met de wereld om mij heen, dicht bij huis en ver weg. Dat kwam door de opvoeding van mijn ouders. Wij hadden vaak vluchtelingen in huis en maakten verre reizen. Zo begon ik te zoeken naar wat ik kon betekenen; dokter worden bij Artsen zonder Grenzen, kinderen adopteren? Dat ben ik uiteindelijk niet gaan doen. Mijn zoektocht is hoe ik kan bijdragen aan een betere wereld.’

Wat ging je studeren?
‘In eerste instantie ben ik maatschappelijk werk gaan studeren en heb ik me toegelegd op ondersteuning aan multiprobleemgezinnen in Antwerpen. Hierna studeerde ik International Development Studies en raakte geïnteresseerd in vragen over hulp verlenen: ‘Wat voor ondersteuning bied je? Wat is de impact van je ondersteuning? Hoe ga je op respectvolle wijze met elkaar om?’ Uiteindelijk is het mijn pad geworden om via de weg van de wetenschap bij te dragen. Voor mij is dit hoogleraarschap geen einddoel, maar een middel om mijn werk verder voort te zetten.’

Een drive voor een betere wereld kun je dus op veel manieren inzetten?
‘Inderdaad, zoek naar wat bij jou past.’

Wat is je onderzoeksopdracht?
‘Wij begonnen in 2007 te kijken naar burgerinitiatieven. We zagen dat deze kleine spelers steeds meer zichtbaar werden, te midden van grote ontwikkelingsorganisaties, overheden en multilaterale organisaties zoals de Wereldbank. De tsunami in Zuidoost-Azië in 2004 zette echt de spotlight op dit soort burgerinitiatieven. Marja van Leeuwen die destijds op Sri Lanka weeskinderen opving, kreeg heel veel media-aandacht. We gingen onszelf basale vragen stellen: ‘Hoe zetten gewone burgers zich op actieve manier in om mensen aan de andere kant van de wereld ondersteunen? Wie zijn die mensen en waarom doen ze dat? Hoe organiseren ze zich; waar halen ze hun geld vandaan; met wie werken ze samen en wat voor impact heeft hun werk?’

‘Er spelen drie elementen een rol: zelfstandigheid, kleinschaligheid en vrijwilligheid. Kleinere organisaties hebben een unieke menselijke benadering: er liggen vaak vriendschappen of liefdesrelaties aan ten grondslag. In al hun kleinschaligheid en vrijwilligheid hebben zij een slagkracht die ongekend is. Wat wij zien is dat mensen geven aan deze initiatieven aantrekkelijk vinden, want het voelt vertrouwd. Je kent bijvoorbeeld de oprichter die met persoonlijke verhalen goed kan uitleggen waar het geld aan besteed wordt.’

Wat is de impact van deze initiatieven?
‘Toen wij begonnen met het onderzoek hoorde ik mensen van grote organisaties soms schamper doen over het werk van particuliere initiatieven. Ik ving weleens geluiden op als: ‘Dit zijn eendagsvliegen. Je doet dat een jaartje, dat is leuk en dan stopt het weer. Het zijn immers projecten van amateurs.’ Maar wat wij zien is dat veel van deze initiatieven juist een lange adem hebben. Dat komt door die sterke persoonlijke banden. Mensen gaan er vol voor en willen de ander niet in de steek laten. Ook de lokale organisaties staan er vaak zo in.’

‘Het persoonlijke en informele maakt het voor lokale organisaties makkelijk om snel en laagdrempelig met elkaar van gedachten te wisselen. Dat biedt vanuit gelijkwaardigheid enorm veel kansen. Maar tegelijkertijd is het ook lastig om afspraken te maken. Omdat de man met wie je al twintig jaar samenwerkt, soms een vaderfiguur is geworden. Het kan dan ook ingewikkeld zijn om te zeggen: ‘Wij zien die groentetuin bij de school totaal niet zitten.’ Ze voelen zich soms verplicht om de ander tegemoet te komen. En omdat die samenwerking zo langdurig is, is er soms ook minder gevoelde noodzaak voor lokale organisaties om te verzelfstandigen. Als er toch een einde aan komt, gebeurt het vaak abrupt. Dan is het nog maar de vraag, of ze alleen verder kunnen. Maar wat we zien is dat mensen er hele mooie resultaten mee bereiken.’

Bij grote organisaties gaat dat anders. Bij grote ngo’s gaat het er zakelijker aan toe: ze werken vijf jaar samen, spreken een MOU af en na vijf jaar schudden ze elkaar de hand en gaan zij weer door naar een ander land. Meestal weten betrokken partijen hierdoor goed waar ze aan toe zijn. Ik chargeer het even, hè. Bij grote organisaties heb je daarentegen het probleem dat de structuren soms bureaucratisch en log zijn, waardoor feedback ingewikkelder verloopt en de drempels voor ontmoeting hoger zijn.’

‘Ik denk dat kleine organisaties kunnen leren van de duidelijkheid, de helderheid die er zit in relaties bij grote organisaties en hun partners. Maar ik ben er ook van overtuigd dat grote organisaties kunnen leren van het persoonlijke, het flexibele, het kleine, het snelle van kleine organisaties.’

Jaarbudget van 61.000 euro
Het VU-onderzoek Geven in Nederland noemt dat huishoudens in 2020 gemiddeld 25 euro aan een kleinschalig internationaal goed doel gaven. Kinsbergen: ‘Uit ons onderzoek blijkt dat in 2021 voor 53 procent van de organisaties donaties van particulieren de belangrijkste inkomstenbron vormen. Gemiddeld genomen hebben particuliere initiatieven een jaarbudget van rond de 61.000 euro. Sommigen halen jaarlijks een paar ton op. In ons onderzoek zien we nieuwe organisaties, opgezet door jonge mensen met een ondernemende benadering, vaker toenadering zoeken tot het bedrijfsleven.’

Terug naar de vraag of impact speelt bij particuliere initiatieven.
‘Er zijn particuliere initiatieven die impact meten en extern onderzoek laten doen met innovatieve methoden. Tegelijkertijd zie ik ook een groep waarbij het niet verder gaat dan output laten zien, zoals het aantal kinderen dat op een school zit. Initiatiefnemers die ergens jaren rondlopen, zeggen: ‘Het gaat toch beter hier? Er is nu een snelweg en de kinderen dragen schoenen.’ Ik noem dat hearsay verhalen. Ze moeten voorzichtig zijn die veranderingen toe te schrijven aan hun initiatief. Voor mij gaat het bij impact vooral om het belang van monitoren en evalueren: met elkaar te bespreken wat de leerkansen zijn.’

‘Over het algemeen zie ik juist vanuit die bevlogenheid en toewijding om echt bij te dragen aan een betere wereld de nieuwsgierigheid en openheid van mensen om te leren, en om te kijken hoe ze de dingen die ze doen kunnen aanpassen of verbeteren.’

Hebben particuliere initiatieven interesse in de Erkenningsregeling van het CBF?
‘In 2021 gaf elf procent van de particuliere initiatieven die deelnamen aan ons onderzoek aan het CBF-keurmerk te hebben. Het gros gaat er niet voor. Het heeft ook best wel wat voeten in de aarde voor hen. Ze zien de steun van Wilde Ganzen ook als een soort keurmerk. Of benoemen de anbi-status. Vanuit CBF-oogpunt valt er nog een wereld te winnen, lijkt me.’

Terug naar jouw onderzoeksopdracht. Vertel eens over je team?
‘Toen we begonnen, waren er veel mensen die zeiden: ‘Waarom is het belangrijk om naar dit soort kleine organisaties te kijken?’ We ervaarden in feite dezelfde vooroordelen die particuliere initiatieven weleens meemaken. We hebben het onderzoek dan ook altijd met relatief weinig middelen uitgevoerd, maar kunnen sinds 2008 rekenen op steun van Wilde Ganzen.’

‘Beperkte middelen maakt creatief. Ik bied in mijn onderzoek altijd ruimte om jonge mensen veel onderzoekservaring te laten opdoen. Stagiaires, studenten en junior onderzoekers die hun eerste schreden zetten in de onderzoekswereld. We werken ook in toenemende mate samen met zuidelijke, jonge onderzoekers. Zo hebben we deze zomer onderzoek gedaan onder Belgische, Deense, Franse en Nederlandse particuliere initiatieven die actief zijn in Senegal en in Nepal. Dat doet een clubje jonge honden in Nederland samen met onderzoekers uit Senegal en Nepal. Dat vind ik fantastisch. Dit vergelijkende onderzoek is heel relevant om bijvoorbeeld goed te begrijpen hoe beleid en wet- en regelgeving in verschillende Europese landen uitwerking heeft op de rol van burgerinitiatieven. Ook hebben we een promovendus in Kenia en gaan we beginnen met promotieonderzoek in Burkina Faso en India. Zij gaan in kaart brengen wat lokale geeftradities zijn en hoe die geeftradities lokale organisaties in staat stellen om zelfstandig te opereren. Ik wil met mijn leerstoel onderzoek verder brengen in meer Europese en zuidelijke landen.’

Uit jouw vergelijkende onderzoek blijkt dat Nederland het enige land is waar de groei van particuliere initiatieven afneemt. Hoe verklaar je dat?
‘We hebben genoeg onderbouwing om te stellen dat dat komt doordat in Nederland op dit moment niet geïnvesteerd wordt in mondiaal burgerschap. Vijftien jaar geleden had de Nederlandse overheid een sterk beleid op het gebied van mondiaal burgerschap: Nederlandse burgers informeren, betrekken en engageren bij internationale solidariteit. Dat deden ze onder andere door die particuliere initiatieven te ondersteunen. Dat waren de hoogtijddagen van het Nederlands particulier initiatief en alles wat daar omheen hing. Dat beleid is afgebouwd en de bijhorende financiering verdwenen. Daarmee riskeert de overheid dat internationale samenwerking uit de haarvaten van de Nederlandse samenleving verdwijnt.’

Wat is het risico?
‘Er zijn twee redenen voor mijn zorgen. Maatschappelijke organisaties staan of vallen bij het kunnen aanwijzen van hun achterban. Ze noemen dan vaak hun donateurs, maar dat zijn over het algemeen vrij passieve relaties. Een ngo moet aan de bevolking hier en aan organisaties in het Zuiden laten zien dat ze bestaansrecht hebben en dat maatschappelijk draagvlak komt nu onder druk te staan.’

‘Het tweede punt is dat zich allerlei transformaties binnen ontwikkelingssamenwerking voordoen zoals shifting power, meer overlaten aan zuidelijk leiderschap en meer investeren in systeemverandering. We zien bijvoorbeeld in Kenia een middenklasse ontstaan en een elite die financieel welgesteld is. Er is een grote diasporagemeenschap die over middelen beschikt die ook actief willen bijdragen aan de ontwikkeling van mensen in hun land die zich in een mindere positie bevinden. Lokale gemeenschappen staan veel kritischer ten opzichte van buitenlandse partijen die in hun land, goed bedoeld, allerlei initiatieven komen ondernemen. Er is een krimpende maatschappelijke ruimte waardoor het voor noordelijke ontwikkelingsorganisaties steeds ingewikkelder wordt om hun werk daar te doen. We moeten de Nederlandse samenleving in die veranderingen meenemen. Voor beleid is steun nodig onder de Nederlandse bevolking. Ook is het de vraag welke rol burgerinitiatieven nu hebben bij al die vraagstukken.’

Ik zie dat jij je grote zorgen maakt.
‘Grote en kleine organisaties lopen het risico dat er een gat ontstaat tussen wat de burger denkt en hoopt en wat wij eigenlijk aan het doen zijn op het gebied van internationale samenwerking. Ik zie het als een tikkende tijdbom onder het relatief progressieve beleid van de Nederlandse ontwikkelingssamenwerking. Een deel van de Nederlandse bevolking en ook grote fondsen zien veranderingen als het zuidelijke leiderschap eigenlijk niet zitten. Ze vertrouwen het overgeven van macht aan het globale Zuiden niet helemaal. Dat mensen ter plekke bepalen waaraan en hoe het geld besteed moet worden. Stiekem vinden ze het gewoon fijn als er een ‘witte’ aanwezig is daar waar we ons geld aan besteden. Hierdoor stagneert het progressieve beleid en loop je als organisaties het risico dat ook die donaties een keer gaan afnemen.’

‘Het gaat om donor education: als fondsenwerver moet je onderwijzen waarom we doen, wat we doen en waarom dat ingewikkeld is en niet altijd goed gaat. Uitleggen dat het in het belang van die Nederlandse én bijvoorbeeld Afrikaanse burger is dat we iets doen. Fondsenwervers zeggen weleens: ‘Ik krijg dat ingewikkelde verhaal niet uitgelegd, dan lopen onze donaties terug.’ Maar een indrukwekkend voorbeeld is Medicines sans Frontiers die zich in een filmpje verontschuldigen voor de wijze waarop zij campagne gevoerd hebben in de afgelopen decennia. Ze gaan hun fondsenwervende campagnes anders inzetten en uitleggen aan donors waarom ze doen, wat ze doen.’

Binnenkort (18 januari 2024) is je oratie. Wat wordt je boodschap?
‘Dat zal grotendeels gaan over wat we hier besproken hebben. Ik doe onderzoek naar het fenomeen van particuliere initiatieven en deel mijn bevindingen. Ik nodig iedereen uit om te komen luisteren en mee na te denken over de rol die burgers kunnen spelen in het behalen van de duurzame ontwikkelingsdoelen.’

Dit artikel stond eerder in Vakblad fondsenwerving, jaargang 25, nummer 5, dat in oktober 2023 verscheen. En het artikel verscheen op Vakblad fondsenwerving

 

Over de auteur
Petra Hoogerwerf is sinds 6 september 2021 hoofdredacteur van het Vakblad fondsenwerving. Ze is pionier op het gebied van fondsenwerving in Nederland. Ze richtte de eerste opleiding op en is een veel gevraagd spreker. Tevens schreef ze de bestsellers Vonk! Fondsen werven met hoofd en hart en Échte winst, ondernemen met impact. Daarnaast is Hoogerwerf eigenaar van adviesbureau Veleda, ervaren adviseurs voor impact, Sparkle Academy en co-founder van uitgeverij Sparkle Auteurs.

Bron: Vakblad fondsenwerving