‘Soms vergt het meer lef om niet te helpen dan wel’

Kan je met een eigen hulporganisatie een groot verschil maken? Die vraag fascineert onderzoeker Sara Kinsbergen (Radboud Universiteit). Lisa Develtere van Sociaal.Net sprak met haar over hulpacties door burgers, hun motivatie, het potentieel en de risico’s. Wij mochten dit interview van Sociaal.Net integraal overnemen. Daarvoor zijn we erg dankbaar. Want alles wat Kinsbergen in dit interview zegt, is het delen waard. 

BURGERS VOOR BURGERS

Na haar bachelor ‘Maatschappelijk Werk’ aan de Karel de Grote Hogeschool in Antwerpen, trok Sara Kinsbergen naar Nijmegen in Nederland om zich aan de Radboud Universiteit toe te leggen op International Development Studies. Zelfs met haar masterdiploma twijfelde ze of ze wel kundig genoeg was om aan de slag te gaan in ontwikkelingssamenwerking.

Tegelijk zag ze na de Tsunami in Zuidoost-Azië (2004) enorm veel gewone burgers in actie schieten. “Vol lef, zelfvertrouwen en bevlogenheid begaven ze zich op het terrein van ontwikkelingssamenwerking”, herinnert ze zich. “Ik vroeg me af waarom ze dit deden en hoe.”

Die eenvoudige vragen drijven vandaag nog steeds haar onderzoek naar wat in Nederland ‘particuliere initiatieven’ en in Vlaanderen ‘vierdepijlerorganisaties’ heet. In sociaalwerkjargon heten dit burgerinitiatieven.

Kinsbergen, die intussen programmadirecteur is van de Advanced Master in International Development, deelde tijdens de eerste golf van de coronapandemie tips voor burgers die dicht bij huis een hulpactie wilden opzetten. Hoe zorg je dat je geïnvesteerde tijd en geld zo goed mogelijk rendeert?

Burgers die een school oplappen in Marokko of een waterput bouwen in India lijken misschien op het eerste zicht veraf te staan van mensen die in eigen land voedselpakketten bedelen. Toch ziet Kinsbergen duidelijke parallellen. Die gelijkenissen zitten zowel in de groep die in actie schiet, de triggers als hun motivatie. Maar ook de valkuilen zijn gelijkaardig.

Wat is het profiel van de burger die een hulpinitiatief start?

“De grote groep is 55-plus, hoger opgeleid en heeft een gemiddeld tot bovengemiddeld inkomen. Het zijn over het algemeen gezonde mensen die tijd en geld tot hun beschikking hebben. Het is zeker geen eliteclub, het gaat om hele gewone mensen. Ze hadden evengoed een wandelclub kunnen starten, maar besloten in plaats daarvan om zich in te zetten voor een betere wereld.”

Wat triggert mensen om de stap te zetten?

“Weinig mensen zoeken het bewust op. Er speelt meestal toeval. De trigger is vaak een persoonlijke ontmoeting. Mensen zijn op reis, zien of horen iets en denken: ‘Dit kan niet, ik moet in actie komen.’ Veel mensen kunnen zich dat moment nog heel precies herinneren.”

“Maria wilde bijvoorbeeld al heel lang een verre reis maken, maar haar man Jos wilde dat niet. Nu ze 45 jaar getrouwd zijn, is het nu of nooit. De bestemming wordt Tanzania, want ze spreken er Engels, het is er warm en er was een aanbieding bij het reisbureau. Eenmaal in Tanzania neemt een taxichauffeur hen mee naar een school. Ze schrikken van de slechte staat van het gebouw. ‘We moeten iets doen.’ Eens thuis vragen ze aan familie en vrienden, in plaats van een cadeau voor hun jubileum, geld voor de school.”

De meeste mensen hebben dus geen diploma van ontwikkelingsstudies?

Foto: Lejofonds (Oeganda)

“Zeker niet. Meestal zijn het wel ondernemende mensen. Ze zijn innovatief en weten van aanpakken, soms hebben ze een eigen bedrijf. Vaak waren ze al actief in de eigen stad of wijk, maar ze waren niet per se bezig met internationale solidariteit.”

“Ik ken een eigenaar van een supermarkt die een stichting oprichtte. ‘Had je me tien jaar geleden verteld dat ik iets ging doen met ontwikkelingssamenwerking, ik had je voor gek verklaard’, zei hij me onlangs. Maar zijn supermarkt won een wedstrijd van een theemerk voor de mooiste winkelinrichting. De prijs? Een reis naar Kenia.”

“Tijdens de reis bezochten ze een weeshuis. Ze krijgen een rondleiding, delen wat snoep uit. ‘Zag je die douches?’, zeggen ze tegen elkaar. ‘Dat kan toch niet.’ Dus beginnen ze in de supermarkt geld in te zamelen om de douches te renoveren.”

Wat maakt dat het niet bij een wild idee blijft dat verwatert eens ze terug thuis zijn?

“De mensen zitten in een hulproes. Ze komen thuis, delen hun verontwaardiging en hun plan om te helpen met familie en vrienden. Ze zijn zo gepassioneerd dat de omgeving reageert, vaak met geld.”

“Binnen de kortste keren hebben ze veel geld ingezameld. Genoeg om bijvoorbeeld die douches te renoveren. De renovatie verloopt vlot. Vervolgens merken ze een andere nood op. ‘De kinderen hadden niets om mee te spelen. Kom, we bouwen een speeltuin.’ En ze zijn weer vertrokken. De eerste succeservaring maakt dat het project doorgaat en de hulproes zich voortzet.”

Het blijft dus vaak niet bij een eenmalige hulpactie?

“De eenmalige acties zijn moeilijker op te sporen, dus ik kan niet inschatten hoe vaak het bij één actie blijft. Wel zie ik dat veel projecten snel formaliseren. De reden is praktisch: er komt zodanig veel geld op een privérekening binnen dat mensen er ongemakkelijk van worden. In Nederland starten mensen daarom een stichting, in België een vzw.”

“Vanaf dan wordt het serieus. Je moet je doel vastleggen, een bestuur samenstellen, er komen meer mensen bij. Plots zijn Jos en Maria ontwikkelingswerkers. Organisaties die formaliseren, blijven lang bestaan. We volgden 260 Nederlandse organisaties van 2008 tot 2017. 80 procent bleef bestaan. En zij die in die periode stopten, waren gemiddeld zestien jaar actief.”

Wat motiveert mensen om te blijven doorgaan?

“Als we vragen om in eigen woorden de motivatie te omschrijven, steken ‘solidariteit’ en ‘een bijdrage leveren aan een betere wereld’ er boven uit. Op de derde plaats geven mensen aan dat hun geloofsovertuiging ze motiveert. Meer onderliggende drijfveren zijn de persoonlijke relaties die ze opbouwden. Ze voelen een enorme verantwoordelijkheid om die mensen die ze hebben ontmoet te ondersteunen.”

“Het is veel meer dan louter een hobby. Voor sommige mensen wordt het na verloop van tijd een invulling van hun identiteit, ook al begon het niet zo. En die verwevenheid met hun identiteit maakt stoppen moeilijk.”

Burgerinitiatieven kennen een sterke opmars. Is het een trend?

“Zowel dicht bij huis, als veraf groeit de solidariteit. Je kan echt niet zeggen dat de samenleving louter verhardt. Er is een bredere trend van doe-het-zelvers. Er is ook sprake van een overheid die op verschillende terreinen een groter beroep doet op de burger: de participatiemaatschappij. Dat zien we onder andere terug in de vermaatschappelijking van de zorg.”

“Tegelijk stijgt met de vergrijzing het aandeel ouderen in de bevolking. En we weten dat oudere mensen vaak meer tijd hebben. De kinderen zijn het huis uit, mensen zijn met pensioen. Zij zoeken naar manieren om hun vrije tijd in te vullen. Maar pas op, niet enkel babyboomers steken hun tijd in dit soort projecten. Dat viel erg op tijdens de coronacrisis: plots kwamen allemaal mensen in actie, ook heel veel jonge mensen.”

Er was op veel plaatsen een golf van solidariteit.

Foto: Sosurwo Fonds (Rotterdam)

“Ik zag gelijkaardige dingen gebeuren als ik in mijn onderzoek tegenkom. Mensen schieten in actie nadat ze een soort van shock ervaren. Waar je normaal ver weg moet gaan om zo’n shockervaring te hebben, gebeurt het nu hier. We zagen plots mensen met problemen in onze eigen omgeving. Interessant is dat die problemen er vaak al langer waren, maar we er eerder minder oog voor hadden.”

“Mensen gingen honden uitlaten, boodschappen doen voor de buurman, gaven stoepconcerten voor ouderen die niet meer buiten mochten. Ons veilige leventje werd verstoord en we willen iets doen, helpen. ”

Je deelde online enkele tips zodat deze acties een zo goed mogelijk effect zouden hebben. Waar loopt het vaak mis?

“De grote valkuil begint bij die hulproes. Je ziet een probleem, maar dat is vaak je interpretatie van een situatie. We zien een buurvrouw elke dag alleen aan haar raam zitten en denken dat ze eenzaam is. We willen dat probleem oplossen en liefst zo snel mogelijk. Maar dat is gevaarlijk, want je slaat cruciale stappen over.”

“Je neemt geen tijd om te kijken wie er nog helpt. Je gaat niet in gesprek. Is je buurvrouw wel echt eenzaam? Wie weet belt ze de hele dag met vriendinnen. Of vindt ze het heerlijk om daar te zitten. En ervaart wie je wil helpen jouw hulp ook als een oplossing?”

Is dat zo’n groot probleem?

“Het probleem is dat je denkt en spreekt voor andere mensen. Je ontneemt iemand zijn stem. Dat is op zich al heel kwalijk, maar je kan ook kwaad berokkenen met je interventie.”

Je kijkt dus best eerst de kat uit de boom?

“Het best van al doe je eerst niks. Neem tijd om te luisteren en vragen te stellen. Laat je eigen ideeën los, laat je verrassen. Laat mensen uitdrukken waar hun noden liggen, of juist dat ze misschien geen noden hebben.”

“Dat klinkt vanzelfsprekend, maar mensen vinden dat heel moeilijk eens ze in die hulproes zitten. Het is gemakkelijk om iets te doen. Het geeft je een goed gevoel. Maar je gaat aan zo veel dingen voorbij. Soms vergt het meer lef om niet te helpen dan wel te helpen. Want dat gaat in tegen onze natuur.”

“Indien je vaststelt dat er toch een acute nood is, is de vervolgvraag: hoe ga ik de hulp handen en voeten geven? Ga je in je eentje helpen? Wat is je rol? Geef je geld of ook advies? Zet je op de korte termijn in of werk je toe naar langetermijnoplossingen? De codewoorden zijn ook hier: tijd, afstand, geduld en bescheidenheid.”

Foto: Kaalo Nederland (Somalië)

Heel wat verenigingen voor mensen met een migratie-achtergrond zetten ook projecten op in hun thuisland. Pakken zij het beter aan?

“Ze hebben een aantal voordelen, zoals meer kennis over de taal, cultuur en context. Ze kunnen dus interventies opzetten die beter aansluiten bij wat er nodig is. Tegelijk botsen ze op andere moeilijkheden. Zo voelen ze meer druk omdat er veel van hen verwacht wordt, bijvoorbeeld van hun dorp of familie. Of ze vluchtten om politieke redenen. Het kan voor hen moeilijker zijn om een neutrale rol te spelen en te doen wat zij zelf het beste achten.”

Bij vierdepijlerorganisaties en burgerinitiatieven zie je wel eens paternalisme en koloniale denkbeelden opduiken. Wat dan?

“Het is een cliché dat ze daar allemaal vatbaarder voor zijn, toch moeten we waakzaam zijn. Ik ben soms verbaasd en bezorgd over het taalgebruik. Zelfs mensen die al heel lang actief zijn, drukken zich toch in generieke termen uit over andere mensen.”

“Bepaalde vormen van hulp houden neokoloniale ideeën in stand. Generaties kinderen worden grootgebracht met het idee dat als er een probleem is, je geluk moet hebben dat er een witte man passeert uit een ver land. En dat is zorgelijk. Het zorgt voor een cultuur van nederigheid en afhankelijkheid. Waar we vervolgens van alles van gaan vinden, terwijl we het eigenlijk zelf gecreëerd hebben.”

“Bovendien hebben veel initiatieven het moeilijk om hun lokale partnerorganisatie in zijn rol te erkennen. Ze hebben de neiging om er erg bovenop te zitten. Ze leggen hun eigen ideeën op over hoe je een project opzet, een organisatie leidt, verslag uitbrengt.”

Dat gaat over macht.

“Zeker. Het risico bestaat dat wie betaalt, bepaalt. Veel organisaties zijn zich daar bewust van en gaan er heel omzichtig mee om, maar in de praktijk spelen veel particuliere initiatieven een sterke rol in de besluitvorming. Ze vinden het moeilijk om afstand te nemen.”

“Wat natuurlijk meespeelt, is dat ze het heel goed willen doen. Ze krijgen geld van bekenden en willen dat het goed besteed wordt. Anders moeten ze aan nonkel Jan uitleggen dat het geld dat ze hebben ingezameld verdwenen is.”

“Vaak vinden mensen ook dat er tegenover al die energie die ze in het in het project steken, iets moet staan. Ik noem het de fun-factor: direct aanwezig zijn, lintjes knippen, lachende kinderen zien. Dus als ik vraag om een bescheiden rol op de achtergrond in te nemen, vraag ik veel. Het zou goed zijn, daar ben ik zeker van, maar ik weet door mijn onderzoek dat ik misschien het onmogelijke vraag en de aanwezige energie kapotmaak.”

Burgerinitiatieven kijken vaak kritisch naar de gevestigde hulpkanalen. Ze vinden ze traag en log.

Foto: Adamfo Ghana (Ghana)

“Het gevaar dat professionele organisaties log worden en ver afdwalen van hun hart is reëel. Terwijl burgerinitiatieven een luid bonkend hart hebben en heel dynamisch zijn. Als ik kleine initiatieven oproep om te temporiseren, bedoel ik niet dat ze moeten worden zoals die grote organisaties. Het is zoeken naar een gulden middenweg. Dat hart gebruiken als motor, maar niet als verblindende factor.”

“Want potentieel kunnen burgerinitiatieven een grote impact hebben. Ze hebben door hun bevlogenheid toegang tot veel hulpbronnen: geld, kennis, tijd van mensen. Als je die hulpbronnen juist inzet, kan je duurzame verandering brengen.”

Moeten professionals en burgerinitiatieven meer samenwerken?

“Ik hoor vaak van burgerinitiatieven dat ze probeerden samenwerken met grote organisaties en dat een frustrerende en zelfs kleinerende ervaring was. Dat is heel erg. Het gevolg is dat ze naast elkaar werken. De particulieren doen aan directe armoedebestrijding en zeggen: ‘Laat hen maar de grote structuren aanpakken.’ Maar zo werkt het niet. Beide zijn nodig, maar enkel als je echt samenwerkt is de som van één plus één drie.”

“Als je samenwerkt, kan je inhaken op elkaars strategie, elkaar versterken. Marc deelt bijvoorbeeld voedselpakketten uit, maar een grote organisatie probeert samen met de overheid het gebied meer zelfvoorzienend te maken. Die voedselpakketten doorkruisen die strategie. Maar ze zouden bijvoorbeeld wel kunnen helpen als ze enkel in het droogseizoen worden ingezet. Om tot synergie te komen moet je elkaar wel kennen, herkennen en respecteren.”

En daar loopt het vooralsnog mis?

“Vaak wel. Burgerinitiatieven worden vaak weggezet als amateuristisch omdat ze niet de taal spreken van professionals. Ze hebben geen kantoor, doen niet aan impactmeting en hebben stomme namen zoals ‘Waterputten voor Kenia’. Ze worden bij voorbaat gedevalueerd tot gepruts in de marge.”

“Ik zie hetzelfde gebeuren in het sociaal werk: de professionals kijken vaak neer op vrijwillige initiatieven. Die voedselpakketten of die soepkeuken vinden we geen echte hulpverlening. We vinden het zelfs verstorend. Als omgekeerd ook burgers in clichés blijven denken, zoals: ‘Bah, die bureaucratie.’ Of ‘Het geld blijft plakken’, dan gaan ze nooit de liefde met elkaar bedrijven.”

“Nochtans moeten we die solidariteitsbeweging omarmen. Geef hen erkenning. Sla bruggen. Tussen groot en klein, tussen burgers en professionals en ook tussen sociaal werk en internationale solidariteit. De uitdagingen waar de wereld voor staat zijn enorm. We kunnen ze alleen het hoofd bieden als we allemaal samenwerken.”

Bron: Sociaal.Net (Lisa Develtere)